lemma

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • lem·ma
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘trefwoord’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1847 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord lemma lemma's
lemmata
verkleinwoord lemmaatje lemmaatjes

Zelfstandig naamwoord

lemma o

  1. het eerste woord van een artikel in een woordenboek of encyclopedie
  2. een woordenboekartikel
  3. (wiskunde) een hulpstelling waarvan de juistheid in afwachting van nader bewijs wordt aangenomen
    • we maken bij dit bewijs gebruik van het lemma van Farkas sprak professor Timman 
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord lemma staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
52 %van de Nederlanders;
53 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen


Engels

enkelvoud meervoud
lemma lemmas, lemmata

Zelfstandig naamwoord

lemma

  1. lemma
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.