leertijd
Nederlands
Woordafbreking
- leer·tijd
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van leren ww en tijd zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | leertijd | leertijden |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
leertijd m [1]
- de periode van het leven dat men (al of niet op school) iets leert
- De dag kwam, Kleine Woord was veertien jaar geworden, waarop de Woordbouwer vond dat het tijd geworden was zijn zoon te vertellen dat hij op reis moest gaan. Een reis waarmee Kleine Woord zijn leertijd zou afsluiten, een laatste proef waarna hij een volleerd Woordbouwer zou zijn. [2]
- de tijd (in tijdseenheden) dat men leert
- Daarmee wil de school van 629 leerlingen in Windmolenbroek de effectieve leertijd vergroten, maar ook gedragsproblemen te lijf gaan. De nieuwe benadering moet over drie jaar ingevoerd zijn. „Wij zijn pilotschool”, zegt locatieleider Dieke Snoek. [3]
- Naast het feit dat thuis tatoeëren onveilig kan zijn, is er volgens professionele tatoeëerders sprake van oneigenlijke concurrentie. Iedereen kan nu tatoeëerder worden, zonder de gebruikelijke leertijd die eraan voorafgaat. Die is niet wettelijk verplicht, maar alleen op deze manier kan een tatoeëerder aan de slag bij een shop, en alleen shops hebben een vergunning. [4]
- praktijk onderwijs in België
- Kijken we naar de combinatie van leren en werken, dan valt op dat deze jongeren wel snel werk vinden, maar dat het nadelig is voor verloning: wie afstudeert via leertijd, verdient na een jaar 9 procent minder dan iemand met een tso- of bso-diploma. Ook vallen de jobkansen op iets langere termijn minder goed uit: bij de start is een groter aandeel van de schoolverlaters van leertijd aan het werk (dan tso of bso), na vijf jaar ligt het aandeel hoger bij de leerlingen van tso of bso. [5]
Gangbaarheid
- Het woord leertijd staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'leertijd' herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Herzen, Frank De zoon van de woordbouwer 1970 ISBN 9062805450 pagina 15
- Tubantia 24-mei-2011
- Volkskrant Dorien Van Linge 2 oktober 2017
- de Standaard VRIJDAG 29 SEPTEMBER 2017
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.