leefgeld
Nederlands
Woordafbreking
- leef·geld
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van leven ww en geld zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | leefgeld | |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
leefgeld o
- een benaming voor het bedrag dat nodig is voor een een- of meerpersoonshuishouden om van te kunnen leven, dat wil zeggen: eten, drinken en persoonlijke verzorging maar ook voor genotsmiddelen en kosten voor huisdieren
- ‘Noem me gerust jong en naïef, maar ik denk niet dat dit een fair systeem is. Ja, ik wist op voorhand dat de VN geen enkele vorm van kilometervergoeding, hospitalisatieverzekering of leefgeld aanbood. Ja, ik heb zelf beslist om toch 11.000 kilometer te vliegen en deze kans met beide handen te grijpen. Maar het is niet eerlijk.’[1]
- Aan de andere kant moeten veel studenten hier werken om hun leefgeld bij elkaar te kunnen schrapen, en moeten velen onder hen nog jarenlang na hun afstuderen een lening voor hun studiegeld afbetalen. Dat zie ik in België toch veel minder vaak gebeuren.[2]
Gangbaarheid
- Het woord leefgeld staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'leefgeld' herkend door:
94 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- de Standaard 13/08/2015 om 10:37 door svg VN-stagiair die in tent slaapt, neemt ontslag
- de Standaard 15/09/2012 om 21:49 door Thomas Cruysberghs Verenigd Koninkrijk - Edinburgh
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.