kras

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  kras    (hulp, bestand)
  • IPA: /krɑs/
Woordafbreking
  • kras
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord kras krassen
verkleinwoord krasje krasjes

Zelfstandig naamwoord

kras v/m

  1. langgerekte oppervlaktebeschadiging veroorzaakt door het bewegen van een scherpe punt over een voorwerp
    • Leg iets onder je schrijfwerk, anders krijg je krassen op tafel! 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
krassen

kras

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van krassen
    • Ik kras. 
  2. gebiedende wijs van krassen
    • Kras! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van krassen
    • Kras je? 
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘sterk, flink’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1781 [4]
  • > Indonesisch: keras - «sterk» [5]
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen kraskrasserkrast
verbogen krassekrasserekraste
partitief kraskrassers-

Bijvoeglijk naamwoord

kras

  1. nog sterk voor zijn jaren
    • Hij is een krasse ouwe baas. 
  1. opzienbarend, meest in een onaangename zin van dat woord
    • Dit is een krasse tegenstelling. 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord kras staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.