klinisch
Nederlands
Woordafbreking
- kli·nisch
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘m.b.t. een kliniek’ voor het eerst aangetroffen in 1815 [1]
- afgeleid van kliniek met het achtervoegsel -isch [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | klinisch | klinischer | |
verbogen | klinische | klinischere | |
partitief | klinisch | klinischers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
klinisch [3]
- (medisch) direct voor de arts (hulpverlener) zichtbaar
- betreffende patiëntenonderzoek
- betreffende een kliniek
- afstandelijk
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord klinisch staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'klinisch' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.