klepper

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • klep·per
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘paard’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1599 [1]
  • Naamwoord van handeling van kleppen met het achtervoegsel -er [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord klepper kleppers
verkleinwoord kleppertje kleppertjes

Zelfstandig naamwoord

klepper m [3] [4] [5]

  1. (beroep) (geschiedenis) nachtwaker, die regelmatig zijn ronden liep en een klepper had om te waarschuwen, een klepperman
  2. iets dat of waarmee men een kleppend geluid kan maken
  3. rijpaard, draver
  4. (schoeisel) houten sandaal
Hyponiemen
  • achtklepper, duimklepper, handklepper, kopklepper, ratelklepper, zestienklepper
Afgeleide begrippen
  • klepperen, klepperkoek, klepperman, kleppermolen

Werkwoord

vervoeging van
klepperen

klepper

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van klepperen
    • Ik klepper. 
  2. gebiedende wijs van klepperen
    • Klepper! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van klepperen
    • Klepper je? 

Gangbaarheid

  • Het woord klepper staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
92 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.