kier
Nederlands
Woordafbreking
- kier
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Fries, in de betekenis van ‘spleet’ voor het eerst aangetroffen in 1887 [1]
- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kier | kieren |
verkleinwoord | kiertje | kiertjes |
Zelfstandig naamwoord
kier v/m
- een dunne opening
- De deur staat op een kier.
Vertalingen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
kieren |
kier
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kieren
- Ik kier.
- gebiedende wijs van kieren
- Kier!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kieren
- Kier je?
Gangbaarheid
- Het woord kier staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'kier' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.