spleet
Nederlands
Woordafbreking
- spleet
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | spleet | spleten |
verkleinwoord | spleetje | spleetjes |
Zelfstandig naamwoord
spleet v/m
- langgerekte nauwe en betrekkelijk diepe opening, meest langs een nerf of snede
- De vogel gebruikte de spleet in de boomstam om er een nest te bouwen.
Hyponiemen
- bilspleet, haarspleet, kieuwspleet, schaamspleet, stemspleet, synapsspleet
Afgeleide begrippen
- handspletig, spleetantenne, spleetbout, spleeteruptie, spleetklei, spleetlamp, spleetogig, spleetoog, spleetsluiter, spleetvulkaan
Vertalingen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
splijten |
spleet
- enkelvoud verleden tijd van splijten
- Ik spleet.
- Jij spleet.
- Hij, zij, het spleet.
- Ik spleet.
Gangbaarheid
- Het woord spleet staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'spleet' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.