keper

Een 3/1 keper

Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
  • ke·per
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘visgraat (in weefsel)’ voor het eerst aangetroffen in 1717 [1]
  • > Middelnederlands keper [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord keper kepers
verkleinwoord kepertje kepertjes

Zelfstandig naamwoord

keper v[3]/m

  1. (weverij) het patroon dat ontstaat door de manier waarop de ketting en de inslag door elkaar gevoerd worden
    • Een keper met het symbool 3/1 ontstaat doordat de inslag langs iedere derde draad van de ketting gevoerd wordt. 
  2. (heraldiek) een figuur in de vorm: Λ die een dak weergeeft
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • iets op de keper beschouwen - «iets tot in details bekijken»
Vertalingen
    1.   

Werkwoord
vervoeging van
keperen

keper

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van keperen
    • Ik keper. 
  2. gebiedende wijs van keperen
    • Keper! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van keperen
    • Keper je? 

Gangbaarheid
  • Het woord keper staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
64 %van de Nederlanders;
74 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen
  1. "keper" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
  2. keper op website: Etymologiebank.nl
  3. De woordenlijst vermeldt alleen m, maar zowel het Middelnederlands woordenboek van Verwijs als het Etymologisch Woordenboek van Franck (beide 19e eeuw) vermelden dat het woord vrouwelijk geworden was in het Nieuwnederlands


Middelnederlands
Woordafbreking
  • ke·per

Zelfstandig naamwoord

keper m

  1. dakspant, daksparren, balkwerk van een dak.
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.