kanteel
Nederlands
Woordafbreking
- kan·teel
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘opstaand deel van muur’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1285 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kanteel | kantelen |
verkleinwoord | kanteeltje | kanteeltjes |
Zelfstandig naamwoord
kanteel m
- elk van de opstaande delen van de getande bovenkant van (oude) verdedigingsmuren
- Men kon zich achter de kantelen beschermen tegen vijandelijk geschut.
Vertalingen
1. elk van de opstaande delen van de getande bovenkant van (oude) verdedigingsmuren
Gangbaarheid
- Het woord kanteel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'kanteel' herkend door:
92 % | van de Nederlanders; |
93 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.