jaguar
Nederlands
Woordafbreking
- ja·gu·ar
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘katachtige’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1770 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | jaguar | jaguars |
verkleinwoord | jaguartje | jaguartjes |
Zelfstandig naamwoord
jaguar m
- (dierkunde) Panthera onca, Midden- en Zuid-Amerikaans katachtig roofdier
Vertalingen
1. Panthera onca, Midden- en Zuid-Amerikaans katachtig roofdier
Gangbaarheid
- Het woord jaguar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'jaguar' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Engels
Uitspraak
- Geluid: jaguar (VS) (hulp, bestand)
- Geluid: jaguar (VK) (hulp, bestand)
- IPA: /'dʒægwɑr/ (VS)
- IPA: /ˈdʒæɡjuːə/ (VK)
enkelvoud | meervoud |
---|---|
jaguar | jaguars |
Indonesisch
Woordafbreking
- ja·gu·ar
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.