introïtus
Nederlands
Woordafbreking
- in·tro·i·tus
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘inleiding tot de mis’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1641 [1]
- afgeleid van het Latijnse ire (gaan) met het voorvoegsel intro- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | introïtus | - |
verkleinwoord | - | - |
Gangbaarheid
- Het woord introïtus staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'introïtus' herkend door:
37 % | van de Nederlanders; |
34 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.