internist
Nederlands
Woordafbreking
- in·ter·nist
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘arts voor inwendige ziekten’ voor het eerst aangetroffen in 1907 [1]
- afgeleid van intern met het achtervoegsel -ist
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | internist | internisten |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
internist m
Vertalingen
1. Arts
Gangbaarheid
- Het woord internist staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'internist' herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen. |
Engels
Zelfstandig naamwoord
internist
- internist m ; arts die gespecialiseerd is in inwendige ziekten
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.