inwendig
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: inwendig (hulp, bestand)
- IPA:
- (Noord-Nederland): /ɪɱ.'ʋɛn.dəχ/
- (Vlaanderen, Brabant): /ɪɱ.'β̞ɛn.dəx/
- (Limburg): /ɪɱ.'wɛn.dɪx/
Woordafbreking
- in·wen·dig
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘van binnen zittend’ voor het eerst aangetroffen in 1276 [1]
- Samenstellende afleiding van in en de stam van wenden met het achtervoegsel -ig [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | inwendig | inwendiger | inwendigst |
verbogen | inwendige | inwendigere | inwendigste |
partitief | inwendigs | inwendigers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
inwendig
- in het lichaam bevindend
- Hij had last van een inwendige parasiet, die operatief verwijderd diende te worden.
- in de geest bevindend
- Op dat moment was hij inwendig aan het koken.
Afgeleide begrippen
- inwendig product, inwendigheid
Vertalingen
1.
Gangbaarheid
- Het woord inwendig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'inwendig' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.