inspecteren

Nederlands

naamwoord van handeling
zelfstandig bijvoeglijk
inspecterengeïnspecteerd
inspectie
Uitspraak
Woordafbreking
  • in·spec·te·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘bezichtigen’ voor het eerst aangetroffen in 1637 [1]
  • afgeleid van het Franse inspecter (met het achtervoegsel -eren) [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
inspecteren
inspecteerde
geïnspecteerd
zwak -d volledig

Werkwoord

inspecteren [3]

  1. overgankelijk grondig en nauwkeurig bekijken
    • De monteur inspecteerde mijn auto, maar hij kon het gebrek niet vinden. 
    • Hij inspecteerde de inhoud. En toen hij niets kon ontdekken dan het voedsel waarvan Nemo had gesproken gaf hij de tas met een teleurgesteld gezicht aan Nemo terug. [4] 
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord inspecteren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.