indiceren
Nederlands
Woordafbreking
- in·di·ce·ren
Woordherkomst en -opbouw
- afgeleid van het Franse indiquer of indicer of daarvoor van het Latijnse 'indicare' (met het achtervoegsel -eren)
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
indiceren |
indiceerde |
geïndiceerd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
indiceren overgankelijk
- een aanwijzing zijn voor
- (medisch) aanwijzen van zorg, welke hulpmiddelen iemand krijgt, op welke locatie iemand geholpen wordt
- Een medewerker van de jeugdbescherming indiceert de benodigde hulp voor kinderen in nood en stelt een hulpverleningsplan op.
- (informatica) op de index plaatsen, een index maken van, indexeren
Vertalingen
1. aanwijzen van zorg
Gangbaarheid
- Het woord indiceren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'indiceren' herkend door:
92 % | van de Nederlanders; |
74 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.