importeur

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • im·por·teur
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord importeur importeurs
verkleinwoord importeurtje importeurtjes

Zelfstandig naamwoord

importeur m [1]

  1. (beroep) iemand die goederen uit het buitenland importeert
Hyponiemen
  • auto-importeur, netto-importeur, tabaksimporteur, thee-importeur, vleesimporteur, wijnimporteur


Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord importeur staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.