imiteren
Nederlands
Woordafbreking
- imi·te·ren
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘navolgen’ voor het eerst aangetroffen in 1669 [1]
- Naamwoord van handeling van het Franse imiter (met het achtervoegsel -eren) [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
imiteren |
imiteerde |
geïmiteerd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
imiteren
- overgankelijk doen wat iemand anders doet
Vertalingen
1. doen wat iemand anders doet
Gangbaarheid
- Het woord imiteren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'imiteren' herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.