goochelaar
Nederlands
Woordafbreking
- goo·che·laar
Woordherkomst en -opbouw
- Van Oudnederlands gōkeleri «tovenaar».
- Naamwoord van handeling van goochelen met het achtervoegsel -aar
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | goochelaar | goochelaars |
verkleinwoord | goochelaartje | goochelaartjes |
Zelfstandig naamwoord
goochelaar m
- (beroep) iemand die een publiek verbaast met schijnbaar onmogelijke handelingen
- We hebben gisteren een fantastische goochelaar gezien.
Vertalingen
1. iemand die een publiek verbaast met schijnbaar onmogelijke handelingen
Gangbaarheid
- Het woord goochelaar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'goochelaar' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.