magiër

Nederlands

aanbidding door de drie magiërs
Uitspraak
Woordafbreking
  • ma·gi·er
Woordherkomst en -opbouw
  • afgeleid van magie met het achtervoegsel -er
enkelvoud meervoud
naamwoord magiër magiërs
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

magiër m[1]

  1. oosterse wijze, uitlegger van de astrologie en dromen, priester bij de Meden en de Perzen
    • De drie magiërs uit het oosten brachten geschenken aan Jezus Christus  
  1. tovenaar
    • De goochelaar noemde zichzelf een magiër 
Synoniemen

Gangbaarheid

  • Het woord magiër staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
98 %van de Nederlanders;
97 %van de Vlamingen.
Vertalingen

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.