ijsbeer
![](../I/m/Polar_Bear_ANWR_3.jpg)
Een ijsbeer.
Nederlands
Woordafbreking
- ijs·beer
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘soort beer’ voor het eerst aangetroffen in 1788 [1]
- samenstelling van ijs en beer [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | ijsbeer | ijsberen |
verkleinwoord | ijsbeertje | ijsbeertjes |
Zelfstandig naamwoord
ijsbeer m
- (dierkunde), (beer) Ursus maritimus
, een grote witte beer die in de poolstreken leeft
Vertalingen
1. Ursus maritimus, een grote witte beer die in de poolstreken leeft
Werkwoord
vervoeging van |
---|
ijsberen |
ijsbeer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ijsberen
- Ik ijsbeer.
- gebiedende wijs van ijsberen
- IJsbeer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ijsberen
- IJsbeer je?
Gangbaarheid
- Het woord ijsbeer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'ijsbeer' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.