hotelmanager

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ho·tel·ma·na·ger
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord hotelmanager hotelmanagers
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

hotelmanager m

  1. (beroep) directeur, leidinggevende, beheerder van een hotel
    • Alleen de Arabieren blijven komen, constateert de hotelmanager. „Die leven altijd in chaos, zij zijn het gewend. Europeanen zijn niet gewend aan bommen. Daarom zijn ze bang en ze hebben gelijk.” [1] 

Gangbaarheid

  • Het woord hotelmanager staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

  1. NRC Marloes de Koning Mark Duursma 30 juni 2016
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.