hoortoestel

Nederlands

Een hoortoestel
Uitspraak
Woordafbreking
  • hoor·toe·stel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord hoortoestel hoortoestellen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

hoortoestel o [1]

  1. apparaat dat slechthorenden helpt bij het waarnemen van geluid
    • Al die schoenenzaken die failliet gaan - voor Specsavers is dat helemaal zo gek nog niet. Op „A1-locaties” in de winkelstraten komen ineens „panden van een mooi formaat” vrij voor de brillen- en hoortoestellenverkoper, zegt topman Remko Berkel. En, niet onbelangrijk, door de malaise in de detailhandel, die tot veel leegstand heeft geleid, valt nu beter te onderhandelen over de huur. „Met lagere huren is het net wat makkelijker om nieuwe winkels te openen.” [2] 
Synoniemen
Hyperoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord hoortoestel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
93 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Barbara Rijlaarsdam 16 januari 2017
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.