hoor

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  hoor    (hulp, bestand)
  • IPA: /ɦɔːr/
Woordafbreking
  • hoor
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘tussenwerpsel: ter bevestiging van een uitspraak’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1781 [1]

Tussenwerpsel

hoor

  1. ter bevestiging, ontkenning, toestemming, instemming enz. tussen of na een uitspraak of mededeling
    • Meerminnen bestaan niet echt, hoor! 
Uitdrukkingen en gezegden
  • het beginsel van hoor en wederhoor toepassen
naar beide partijen in een conflict luisteren voordat je een oordeel velt
  • Hij wijst op het fractiereglement van D66 waarin volgens hem duidelijk staat welke procedure er moet worden gevolgd als een lid uit de fractie wordt gezet. Zo moet er met de voltallige fractie worden vergaderd, moet er hoor en wederhoor zijn en moet er met het afdelingsbestuur van D66 zijn gesproken.[2]
  • In dit soort gevallen is het belangrijk - voor het bedrijf, voor de betrokkenen én juridisch - om een klacht voortvarend, maar ook zorgvuldig, op te pakken. Het beginsel van hoor en wederhoor is daarbij van zeer groot belang. De klager moet worden gehoord maar óók degene waarover is geklaagd. Beiden moeten hun verhaal kunnen doen. Het doen van nader onderzoek kan nodig zijn als de verhalen van de klager en degene waarover is geklaagd haaks op elkaar staan. In dat geval kunnen collega’s bijvoorbeeld worden gehoord.[3]

Werkwoord

vervoeging van
horen

hoor

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van horen
    • Ik hoor. 
  2. gebiedende wijs van horen
    • Hoor! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van horen
    • Hoor je? 

Gangbaarheid

  • Het woord hoor staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.