homopaar

Nederlands

Huwelijksvoltrekking van een homopaar
Uitspraak
  • Geluid:  homopaar    (hulp, bestand)
  • IPA: /'homoˌpar/
Woordafbreking
  • ho·mo·paar
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord homopaar homoparen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

homopaar o

  1. twee personen van hetzelfde geslacht die een liefdesrelatie met elkaar hebben
    • In Australië is het eindelijk zover: bijna 17 jaar nadat de eerste vier homoparen ter wereld elkaar officieel het jawoord mochten geven in Amsterdam is de invoering van het homohuwelijk in Australië ook aanstaande.[1] 
Synoniemen

Gangbaarheid

  • Het woord homopaar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
98 %van de Nederlanders;
95 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.