homopaar
Nederlands
Woordafbreking
- ho·mo·paar
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van homo zn en paar zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | homopaar | homoparen |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
homopaar o
- twee personen van hetzelfde geslacht die een liefdesrelatie met elkaar hebben
- In Australië is het eindelijk zover: bijna 17 jaar nadat de eerste vier homoparen ter wereld elkaar officieel het jawoord mochten geven in Amsterdam is de invoering van het homohuwelijk in Australië ook aanstaande.[1]
Gangbaarheid
- Het woord homopaar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'homopaar' herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.