hlýða

Oudnoords

Woordafbreking
  • hlý·da
stamtijd
onbepaalde
wijs
tegenwoordige
tijd
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
hlýða
hlýðar
hlýðaði
hlýðat
Klasse 1 zwak volledig

Werkwoord

hlýða

  1. afluisteren
  2. gehoorzamen, luisteren
Hyperoniemen
Verwante begrippen
  • [1]: hløra

Zelfstandig naamwoord

hlýða o

  1. een versterking van het boord van een schip tegen golfslag
Verbuiging
v
zwak
enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   hlýða         hlýður        
genitief   hlýðu         hlýðna        
datief   hlýðu         hlýðum        
accusatief   hlýðu         hlýður        
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.