hjem

Noors
Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: /jem/
Woordafbreking
  • hjem

Bijwoord

hjem

  1. huiswaarts, thuis, , naar huis
  1. «Jeg sovnet på bussen hjem.»
    Ik viel in slaap op de bus naar huis.
Schrijfwijzen
Synoniemen
  • hjemover
Afgeleide begrippen
  • hjemom, hjemsøke

Zelfstandig naamwoord

hjem o

  1. tehuis, huis
  1. «Hun kommer fra et godt hjem.»
    Ze komt uit een goed thuis.
  2. huis, centrum
  3. (sociologie) bakermat, oorsprong
Verbuiging
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   hjem     hjemet     hjem     hjemmene
hjemma  
genitief   hjems     hjemets     hjems     hjemmenes
hjemmas  
Schrijfwijzen
Synoniemen
Afgeleide begrippen
  • [2]: aldershjem, barnehjem, daghjem, hvilehjem, pleiehjem, studenthjem, sykehjem, vandrerhjem
Verwante begrippen
  • anstalt
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.