hik
Nederlands
Zelfstandig naamwoord
hik m
- (medisch) een periodiek optredende, spontane, onwillekeurige samentrekking van het middenrif tijdens inademing, gevolgd door het plots sluiten van het strotklepje, wat een kenmerkend geluid veroorzaakt
Vertalingen
1. een periodiek optredende, spontane, onwillekeurige samentrekking van het middenrif tijdens inademing...
|
|
Werkwoord
vervoeging van |
---|
hikken |
hik
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van hikken
- Ik hik.
- gebiedende wijs van hikken
- Hik!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van hikken
- Hik je?
Gangbaarheid
- Het woord hik staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'hik' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.