hebbelijkheid
Nederlands
Woordafbreking
- heb·be·lijk·heid
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | hebbelijkheid | hebbelijkheden |
verkleinwoord | hebbelijkheidje | hebbelijkheidjes |
Zelfstandig naamwoord
hebbelijkheid v [2]
- kenmerkende, vreemde gewoonte
- Ik vrees dat de attractie meer te maken had met zijn strakke Latijns-Amerikaanse aarsje. Al was Duarte dan de jongste niet meer tijdens zijn laatste proces kwam aan het licht dat hij twaalf intensieve escortjaren in New York doorlopen had , dat aarsje van hem had de hebbelijkheid om razendsnel, wat het ook te verstouwen had gehad, terug te springen naar zijn oervorm.[3]
- Nog één moderne hebbelijkheid. Iets gewoon mooi vinden is verleden tijd. In de radio en op de televisie is het op z’n minst héél mooi, of heel erg mooi of ontzettend mooi. Het bijvoeglijke naamwoord zonder versterking is aan het verdwijnen. Ook dat is heel erg opmerkelijk.[4]
Vertalingen
1. kenmerkende, vreemde gewoonte
Gangbaarheid
- Het woord hebbelijkheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'hebbelijkheid' herkend door:
92 % | van de Nederlanders; |
88 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- hebbelijkheid op website: Etymologiebank.nl
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Jong, Rijk de En weer zat er een Paul Newman in de keuken 2014 ISBN 978-94-6068213-1pagina 23
- NRC S. Montag 12 december 2015
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.