habitus

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ha·bi·tus
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn (habĭtus), in de betekenis van ‘uiterlijke gedaante’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1803 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord habitus habitus
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

habitus m [3]

  1. uiterlijke gedaante, houding enz. bij mens, plant en dier
Verwante begrippen
Hyponiemen
Vertalingen

Zelfstandig naamwoord

habitus mv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord habitus

Gangbaarheid

  • Het woord habitus staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
81 %van de Nederlanders;
80 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.