haat

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  haat    (hulp, bestand)
  • IPA: /ɦaːt/
Woordafbreking
  • haat
enkelvoud meervoud
naamwoord haat -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘diepe afkeer’ voor het eerst aangetroffen in 1287 [1]
  • Gesubstantiveerde werkwoordsstam van haten[2]

haat m [3]

  1. een sterk gevoel van vijandschap
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord haat staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

Werkwoord

vervoeging van
haten

haat

  1. enkelvoud tegenwoordige tijd van haten
  2. gebiedende wijs van haten


Tetum

Hoofdtelwoord

haat

  1. vier
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.