gymnastiek
Nederlands
Woordafbreking
- gym·nas·tiek
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘lichaamsoefeningen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1840 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gymnastiek | - |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
gymnastiek v
- (sport) oefeningen voor de gezondheid van een mens
- Mijn oma deed iedere morgen aan gymnastiek.
Hyponiemen
- gezichtsgymnastiek, heilgymnastiek, hersengymnastiek, kamergymnastiek, mensendieckgymnastiek, ochtendgymnastiek, sportgymnastiek, zwangerschapsgymnastiek
Afgeleide begrippen
|
Vertalingen
1. oefeningen voor de gezondheid van een mens
Gangbaarheid
- Het woord gymnastiek staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'gymnastiek' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Limburgs
Uitspraak
- IPA: /ɣymaðtiːg/ (Etsbergs)
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.