gym

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  gym    (hulp, bestand)
  • IPA: /ɣɪm/
Woordafbreking
  • gym
1 enkelvoud meervoud
naamwoord gym
verkleinwoord
2 enkelvoud meervoud
naamwoord gym gymmen
verkleinwoord gymmetje gymmetjes

Zelfstandig naamwoord

gym v

  1. gymnastiekles
    • We hebben zo gym. 

gym o

  1. gymnasium
    • Zit jij op het gym? 
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
gymmen

gym

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gymmen
    • Ik gym. 
  2. gebiedende wijs van gymmen
    • Gym! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gymmen
    • Gym je? 

Gangbaarheid

  • Het woord gym staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
96 %van de Vlamingen.

Meer informatie

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.