gym
Nederlands
Woordafbreking
- gym
1 | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | gym | |
verkleinwoord |
2 | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | gym | gymmen |
verkleinwoord | gymmetje | gymmetjes |
Vertalingen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
gymmen |
gym
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gymmen
- Ik gym.
- gebiedende wijs van gymmen
- Gym!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gymmen
- Gym je?
Gangbaarheid
- Het woord gym staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'gym' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.