goochelen
Nederlands
Woordafbreking
- goo·che·len
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het ?, in de betekenis van ‘door handigheid misleiden’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1340 [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
goochelen |
goochelde |
gegoocheld |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
goochelen
- inergatief het uitvoeren van effecten die verbazing wekken van omstaanders
- snel en verwarring wekkend omgaan met informatie met als doel dat de betrokkenen het niet meer kunnen begrijpen of het zelfs verkeerd begrijpen; iemand voor de mal houden
Hyponiemen
- afgoochelen, begoochelen, omgoochelen, ontgoochelen
Afgeleide begrippen
- goochelaar, goochelarij, goochelbeker, goocheldoos, goochelkunst, goochelspel, goochelstuk, goocheltas, goocheltoer, goocheltruc, goochelwerk
Vertalingen
het uitvoeren van effecten die verbazing wekken van omstaanders
Gangbaarheid
- Het woord goochelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'goochelen' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.