glaciaal

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • gla·ci·aal
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘m.b.t. de ijstijd’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1882 [1]
  • afgeleid van glace met het achtervoegsel -aal [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord glaciaal glacialen
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

glaciaal o [3]

  1. (aardrijkskunde) (geologie) koudere fase binnen een ijstijd
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen glaciaalglacialerglaciaalst
verbogen glacialeglacialereglaciaalste
partitief glaciaalsglacialers-

Bijvoeglijk naamwoord

glaciaal [4]

  1. (aardrijkskunde) (geologie) betrekking hebbend op de poolstreken, een ijstijd, een glaciaal of op gletsjers
Hyponiemen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord glaciaal staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
80 %van de Nederlanders;
85 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.