gezanik
Nederlands
Woordafbreking
- ge·za·nik
Zelfstandig naamwoord
gezanik o [1]
- (informeel) op een hinderlijke manier aanhoudend, nutteloos en ongefundeerd geklaag
- Maar wat me verbaasde, was dat mijn zus de grappen kalm over zich heen liet komen, beleefd lachte, en iedereen liet uitspreken. Ze ging met niemand in discussie en onderging alles zo gelaten dat ik haar er even van verdacht dat ze laxeermiddel in de schaal bowl had gedaan. Een massale race naar de wc bleef uit en ik, moe van al het gezanik over de liefste zoogdiertjes ter wereld, pakte mijn jas.[2]
- — Het is diefstal, u zult zich hiervoor moeten verantwoorden, waarde heer! zei de infanterieofficier nogmaals met stemverheffing.
— En waarom zit u zo achter me aan? Hè? schreeuwde Denisov ineens woest. Ik moet verantwoording afleggen en niet u, hou op met dat gezanik, anders zult u wat beleven! Mars! schreeuwde hij tegen de officieren.[3]
- — Het is diefstal, u zult zich hiervoor moeten verantwoorden, waarde heer! zei de infanterieofficier nogmaals met stemverheffing.
- (informeel) iets waar iemand een groot probleem van maakt
Synoniemen
- [1] gezeur, geklaag, geëmmer, gejammer, gemekker, gezeik, gesodemieter
- [2] gesodemieter, gedonder, gelazer
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord gezanik staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'gezanik' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
93 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- NRC Ellen Deckwitz 1 februari 2017
- Tolstoj, L.N. Oorlog en Vrede Vertaald uit het Russisch door Yolanda Bloemen en Marja Wiebes 2006 ISBN 9028240462 pagina 514
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.