gewelf
Nederlands
Woordafbreking
- ge·welf
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘halfgebogen zoldering’ voor het eerst aangetroffen in 1435 [1]
- Naamwoord van handeling van welven met het voorvoegsel ge- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gewelf | gewelven |
verkleinwoord | gewelfje | gewelfjes |
Zelfstandig naamwoord
gewelf o
- (bouwkunde) een holgebogen stenen zoldering waarbij de druk aan beide zijden afgevoerd wordt
- Vooral in kerken zijn veel gewelven te vinden.
- een ruimte die door een holgebogen zoldering overdekt is
- Die oude ruimte is tevens een gewelf.
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
- gewelfjuk, gewelfkap, gewelfrib, gewelfschotel, gewelfsleutel, gewelfveld, gewelfvlak
Vertalingen
1.
Gangbaarheid
- Het woord gewelf staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'gewelf' herkend door:
93 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.