generaliseren

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ge·ne·ra·li·se·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘veralgemenen’ voor het eerst aangetroffen in 1803 [1]
  • afgeleid van het Franse généraliser (met het achtervoegsel -iseren) [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
generaliseren
generaliseerde
gegeneraliseerd
zwak -d volledig

Werkwoord

generaliseren

  1. overgankelijk de geldigheid van een conclusie uitbreiden van specifiek naar algemeen
    • Uit de vele experimenten waarin de totale energie constant bleef kunnen we generaliseren dat de energie van het universum constant is. 
  1. overgankelijk over één kam scheren, geen onderscheid maken
Synoniemen
Antoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord generaliseren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.