garagehouder

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ga·ra·ge·hou·der
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord garagehouder garagehouders
verkleinwoord garagehoudertje garagehoudertjes

Zelfstandig naamwoord

garagehouder m

  1. (beroep) eigenaar van een autowerkplaats (garage)
    • Een persoon die een garage uitbaat, noemen we in de standaardtaal een garagehouder of een garagist. 

Gangbaarheid

  • Het woord garagehouder staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.