garagehouder
Nederlands
Woordafbreking
- ga·ra·ge·hou·der
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van garage en houder
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | garagehouder | garagehouders |
verkleinwoord | garagehoudertje | garagehoudertjes |
Zelfstandig naamwoord
garagehouder m
- (beroep) eigenaar van een autowerkplaats (garage)
- Een persoon die een garage uitbaat, noemen we in de standaardtaal een garagehouder of een garagist.
Gangbaarheid
- Het woord garagehouder staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'garagehouder' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.