garage

Twee garages

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  garage    (hulp, bestand)
  • IPA: /ɣaˈraʒə/, /ɣa.ˈra.zʲǝ/
Woordafbreking
  • ga·ra·ge
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘autostalling’ voor het eerst aangetroffen in 1912 [1]
  • van het Frans met het achtervoegsel -age [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord garage garages
verkleinwoord garagetje garagetjes

Zelfstandig naamwoord

garage v

  1. een overdekte autostalling
    • Zet je fiets even in de garage. 
  1. een bedrijf dat reparatieservices aan motorvoertuigen verricht
    • Je moet die kapotte auto nu toch echt naar de garage brengen. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
  • garagerocker
  • garageruimte
  • garagezeep
  • garagist
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord garage staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.