fort

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  fort    (hulp, bestand)
  • IPA: /fɔrt/
Woordafbreking
  • fort
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘vestingwerk’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1577 [1]

Bijvoeglijk naamwoord

fort

  1. sterk
enkelvoud meervoud
naamwoord fort forten
verkleinwoord fortje fortjes

Zelfstandig naamwoord

fort o

  1. (militair) een versterkte positie

Gangbaarheid

  • Het woord fort staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
97 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen


Frans

Uitspraak
  enkelvoud meervoud
  mannelijk   fort forts
  vrouwelijk   forte fortes

Bijvoeglijk naamwoord

fort

  1. sterk
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.