formule
Nederlands
Woordafbreking
- for·mu·le
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘vast geheel van woorden’ voor het eerst aangetroffen in 1698 [1]
- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | formule | formules |
verkleinwoord | formuletje | formuletjes |
Zelfstandig naamwoord
formule v/m
- opzet, werkwijze, plan van aanpak
- De winkelketen werkt volgens een vaste formule.
- De programmamaker is op zoek naar een nieuwe formule die het goed zal doen bij het publiek.
- recept, te volgen stappen
- Alchemisten waren op zoek naar de formule om van steen goud te maken.
- (wiskunde) beschrijving van een wiskundige regel of vergelijking in symbolische notatie
- De bekende formule a2 + b2 = c2 is onderdeel van de Stelling van Pythagoras.
- (scheikunde) beschrijving van de bouw van een een molecuul in symbolische notatie
- CH4 is de formule voor methaan.
Verwante begrippen
- [1] format
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
- formulefilm, formulewagen
Gangbaarheid
- Het woord formule staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'formule' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Spaans
Werkwoord
vervoeging van |
---|
formular |
formule
- aanvoegende wijs eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van formular
- aanvoegende wijs derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van formular
- gebiedende wijs (bevestigend en ontkennend) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van formular
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.