fictief
Nederlands
Woordafbreking
- fic·tief
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘verdicht’ voor het eerst aangetroffen in 1822 [1]
- afgeleid van fictie met het achtervoegsel -ief
- afgeleid van het Franse fictif of daarvoor van het Latijnse 'fictus'
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | fictief | fictiever | fictiefst |
verbogen | fictieve | fictievere | fictiefste |
partitief | fictiefs | fictievers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
fictief
- niet werkelijk bestaand maar ter wille van een beschouwing verondersteld, verzonnen
Vertalingen
1.
Gangbaarheid
- Het woord fictief staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'fictief' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.