experimenteel
Nederlands
Woordafbreking
- ex·pe·ri·men·teel
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘proefondervindelijk’ voor het eerst aangetroffen in 1824 [1]
- afgeleid van experiment met het achtervoegsel -eel [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | experimenteel | experimenteler | experimenteelst |
verbogen | experimentele | experimentelere | experimenteelste |
partitief | experimenteels | experimentelers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
experimenteel
- gemaakt om te experimenteren, met betrekking tot een proefneming
Verwante begrippen
- experimentele psychologie
Vertalingen
1.
|
Gangbaarheid
- Het woord experimenteel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'experimenteel' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.