dupliceren
Nederlands
Woordafbreking
- du·pli·ce·ren
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
dupliceren |
dupliceerde |
gedupliceerd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
dupliceren [2]
- inergatief op een repliek antwoorden, van dupliek dienen
- overgankelijk kopiëren, verdubbelen
Gangbaarheid
- Het woord dupliceren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'dupliceren' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.