dupliceren

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • du·pli·ce·ren
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
dupliceren
dupliceerde
gedupliceerd
zwak -d volledig

Werkwoord

dupliceren [2]

  1. inergatief op een repliek antwoorden, van dupliek dienen
  2. overgankelijk kopiëren, verdubbelen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord dupliceren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
97 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.