duplicaat
Nederlands
Woordafbreking
- du·pli·caat
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘kopie’ voor het eerst aangetroffen in 1657 [1]
- afgeleid van dupliceren met het achtervoegsel -aat
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | duplicaat | duplicaten |
verkleinwoord | duplicaatje | duplicaatjes |
Zelfstandig naamwoord
duplicaat o
- een identiek tweede exemplaar van iets
- Er werd direct een duplicaat gemaakt van het document.
Vertalingen
1. een identiek tweede exemplaar van iets
Gangbaarheid
- Het woord duplicaat staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'duplicaat' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.