duplicaat

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • du·pli·caat
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘kopie’ voor het eerst aangetroffen in 1657 [1]
  • afgeleid van dupliceren met het achtervoegsel -aat
enkelvoud meervoud
naamwoord duplicaat duplicaten
verkleinwoord duplicaatje duplicaatjes

Zelfstandig naamwoord

duplicaat o

  1. een identiek tweede exemplaar van iets
    • Er werd direct een duplicaat gemaakt van het document. 
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord duplicaat staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.