duik
Nederlands
Zelfstandig naamwoord
duik m
- een sprong waarbij men zich -meest ondersteboven- onder water begeeft
Hyponiemen
- fopduik, nachtduik, nieuwjaarsduik, snoekduik, valduik, zweefduik
Afgeleide begrippen
|
Werkwoord
vervoeging van |
---|
duiken |
duik
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van duiken
- Ik duik.
- gebiedende wijs van duiken
- Duik!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van duiken
- Duik je?
Gangbaarheid
- Het woord duik staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'duik' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.