dorpsgenoot

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • dorps·ge·noot
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord dorpsgenoot dorpsgenoten
verkleinwoord dorpsgenootje dorpsgenootjes

Zelfstandig naamwoord

dorpsgenoot m [1]

  1. bewoner van hetzelfde dorp waar je zelf woont
    • Frantz begint kort na de Eerste Wereldoorlog. In een Duits dorp zien we hoe Anna (Beer) nagefloten worden door enkele dorpsgenoten'Vetgedrukte tekst': zij is in het zwart gekleed, na een bezoek aan het graf van haar verloofde Frantz, de mannen die haar het hof maken zijn verminkt door de oorlog. Ozon laat zijn zwart-witfilm traag op gang komen, de bitterheid en de shock van de oorlog zijn nog duidelijk voelbaar in dit Duitse provinciedorp. [2] 

Gangbaarheid

  • Het woord dorpsgenoot staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Sabeth Snijders 30 november 2016
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.