dorpsgenoot
Nederlands
Woordafbreking
- dorps·ge·noot
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van dorp en genoot met het invoegsel -s-
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | dorpsgenoot | dorpsgenoten |
verkleinwoord | dorpsgenootje | dorpsgenootjes |
Zelfstandig naamwoord
dorpsgenoot m [1]
- bewoner van hetzelfde dorp waar je zelf woont
- Frantz begint kort na de Eerste Wereldoorlog. In een Duits dorp zien we hoe Anna (Beer) nagefloten worden door enkele dorpsgenoten'Vetgedrukte tekst': zij is in het zwart gekleed, na een bezoek aan het graf van haar verloofde Frantz, de mannen die haar het hof maken zijn verminkt door de oorlog. Ozon laat zijn zwart-witfilm traag op gang komen, de bitterheid en de shock van de oorlog zijn nog duidelijk voelbaar in dit Duitse provinciedorp. [2]
Gangbaarheid
- Het woord dorpsgenoot staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'dorpsgenoot' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.