doping

Nederlands

[2] Caravan van de anti-doping control
Uitspraak
Woordafbreking
  • do·ping
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘gebruiken van stimulerende middelen in sport’ voor het eerst aangetroffen in 1930 [1]
  • van het Engels [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord doping -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

doping v/m

  1. (medisch) stimulerende (genees)middelen
  2. (sport) het gebruiken van stimulerende middelen die de sportprestaties oneerlijk beïnvloeden en daarom verboden is
    • Een aantal renners zijn betrapt op het gebruik van doping. 
Hyponiemen
  • bloeddoping, gendoping
Afgeleide begrippen
  • dopingcontrole, dopinggeduid, dopinglijst, dopingzondaar
Vertalingen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord doping staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

Slowaaks

Zelfstandig naamwoord

doping m

  1. (sport) doping

Tsjechisch

Uitspraak
  • IPA: /dɔpɪŋk/
Woordafbreking
  • do·ping

Zelfstandig naamwoord

doping m onbezield

  1. (sport) doping
Schrijfwijzen
  • dopink m onbezield
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen

Meer informatie

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.