doping
Nederlands
Woordafbreking
- do·ping
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘gebruiken van stimulerende middelen in sport’ voor het eerst aangetroffen in 1930 [1]
- van het Engels [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | doping | - |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
doping v/m
- (medisch) stimulerende (genees)middelen
- (sport) het gebruiken van stimulerende middelen die de sportprestaties oneerlijk beïnvloeden en daarom verboden is
- Een aantal renners zijn betrapt op het gebruik van doping.
Hyponiemen
- bloeddoping, gendoping
Vertalingen
1. stimulerende (genees)middelen
Vertalingen
2. het gebruik van stimulerende middelen in sport
Gangbaarheid
- Het woord doping staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'doping' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Tsjechisch
Uitspraak
- IPA: /dɔpɪŋk/
Woordafbreking
- do·ping
Afgeleide begrippen
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.