domina

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • do·mi·na
Woordherkomst en -opbouw
  • van het Latijn
enkelvoud meervoud
naamwoord domina domina's
dominae
verkleinwoord dominaatje dominaatjes

Zelfstandig naamwoord

domina v

  1. (seksualiteit) meesteres (in een sadomasochistische relatie)
  2. (religie) (beroep) vrouwelijke dominee

Gangbaarheid

  • Het woord domina staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
56 %van de Nederlanders;
70 %van de Vlamingen.

Spaans

Werkwoord

vervoeging van
dominar

domina

  1. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van dominar
  1. gebiedende wijs (bevestigend) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van dominar
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.